Van volkskrant.nl van 1 mei 2020

Wat werkt beter om mensen in de bijstand aan het werk te helpen, de harde of de zachte aanpak? Een veelbesproken experiment is in diverse steden afgerond. Bijvoorbeeld in Utrecht, waar de alternatieven beter lijken te werken dan de huidige aanpak, al zijn de verschillen klein.

Het was ‘gewoon ontzettende pech’ waardoor Eliza (57) in 2016 in de bijstand belandde. Ze nam ontslag voor een nieuwe baan die ze uiteindelijk niet kreeg, bleek vervolgens geen geboren zzp’er en kreeg toen kanker. Haar enige geluk was dat het allemaal gebeurde in haar woongemeente Utrecht. Want die begon kort daarna aan het bijstandsexperiment.

Samen met Groningen, Wageningen, Tilburg, Nijmegen en Deventer onderzocht Utrecht afgelopen anderhalf jaar welke methode het beste werkt om bijstandsgerechtigden aan het werk te krijgen. Vrijdag publiceren ze de resultaten van het veelbesproken experiment. Die van Utrecht wijzen er voorzichtig op dat alle onderzochte alternatieven beter werken dan de huidige aanpak.

Die staat sinds de komst van de Participatiewet in 2015 vooral in het teken van de harde hand. Bijstandsgerechtigden moeten voldoen aan strenge eisen: ze moeten een verplichte tegenprestatie leveren en worden gekort op hun bijstand als ze te veel bijverdienen.

Kritisch

De gemeenten Utrecht, Groningen, Tilburg en Wageningen waren van meet af aan kritisch over de wet. Die zou mensen eerder ontmoedigen om aan het werk te gaan dan ze aanmoedigen. Daarom wilden zij experimenteren met regelarme bijstand: deelnemers zouden mogen bijverdienen en ontslagen worden van de verplichte tegenprestatie.

Maar daar stak het kabinet een stokje voor. Bijverdienen naast de bijstand, dat riekt naar een basisinkomen, vond de VVD. Bovendien zou dit leiden tot rechtsongelijkheid als een bijstandsgerechtigde in Rotterdam wel papier zou moeten prikken, maar in Utrecht niet. Mede dankzij een motie van toenmalig GroenLinks-Kamerlid Linda Voortman kwam er toch goedkeuring voor het experiment, zij het met beperkingen: de bijverdiensten mochten maximaal 199 euro per maand zijn en de proef mocht maximaal twee jaar duren.

In Utrecht deden 752 van de 9.400 bijstandsgerechtigden mee. Zij werden ingedeeld in vier groepen: de eerste groep kreeg minder regels opgelegd, de tweede kreeg meer begeleiding, de derde groep mocht bijverdienen en voor de vierde, de controlegroep, bleef alles zoals het was. De Universiteit Utrecht was betrokken om het experiment wetenschappelijk te toetsen.

Schuldig

Eliza was een van de bijstandsgerechtigden die zich aanmeldde voor het experiment. Ze was benieuwd of ze op deze manier wél aan het werk zou komen. De vijf sollicitaties die ze elke week verplicht verstuurde, hadden haar geen steek verder geholpen. En elke keer dat er weer een brief kwam van de gemeente met wetsartikel zus en verplichting zo, voelde ze zich schuldig. ‘Ik had steeds het idee dat ik als profiteur werd gezien, maar je zit niet voor je lol in de bijstand.’

Ze werd ingedeeld in de groep met extra begeleiding. En hoewel de adviezen van de werkmatcher niet altijd bruikbaar waren (ze stond niet te springen om met haar 57 jaar nog in de horeca te werken) gaf het haar wel een goed gevoel. ‘Ik had het idee dat we samen aan iets werkten, in plaats dat zij boven jou staan.’ En jawel, binnen een jaar kreeg ze via een proeftraject een baan bij de gemeente.

Ze is niet de enige die tijdens het experiment werk vond. Uit het lijvige onderzoek blijkt dat alle onderzochte methodes een positief resultaat hebben. Bij de groep die intensieve begeleiding kreeg en de groep die zelf initiatief mocht nemen, was het uitstroompercentage aan het einde van het experiment 11 procent, 4 procentpunten hoger dan de controlegroep. Voor de groep die mocht bijverdienen was het 2 procentpunt hoger.

Klein verschil

Het verschil is klein, nét niet significant, en pakt bovendien anders uit bij elke doelgroep, een beeld dat ook naar voren komt als je de andere steden meeneemt. Zo zijn mensen die ver weg staan van de arbeidsmarkt alleen gebaat bij intensieve begeleiding. Toch mag het experiment niet mislukt heten, stellen de onderzoekers van de Universiteit Utrecht. ‘Het is wel degelijk gelukt om mensen binnen zestien maanden wat kleine stapjes dichter bij de arbeidsmarkt te krijgen.’

Ook de Utrechtse wethouder Linda Voortman (van de eerdergenoemde motie) stelt dat de ‘verschillen groot genoeg zijn om het niet bij het oude te laten’. ‘Natuurlijk was het makkelijker geweest als één aanpak had gewerkt, maar net als wethouders zijn bijstandsgerechtigden heel verschillend, we moeten dus kijken wat bij welke groep past.’ Hiervoor moet het Rijk volgens Voortman meer investeren in mensen om hen te begeleiden. Voor het experiment moest één werkmatcher tweehonderd bijstandsgerechtigden ondersteunen, tijdens de proef vijftig.

Die urgentie voelt Voortman alleen maar sterker nu het aantal bijstandsaanvragen in haar gemeente door de coronacrisis is verdubbeld. De grootste stijging is te zien bij een doelgroep die ze eerder nauwelijks zag: jongeren die door flexcontracten  geen beroep kunnen doen op een werkloosheidsuitkering.

Niet makkelijk

‘Als er vroeger een jongere binnenkwam, zei je: ga naar school of het uitzendbureau en je vindt direct iets. Maar zo makkelijk is het nu niet meer’, stelt Voortman. Toch zet de gemeente er ‘alle capaciteit’ op om hen snel aan een andere baan te helpen. Want Voortman weet: ‘Hoe langer je niet hebt gewerkt, hoe moeilijker het is om aan het werk te komen.’

Eliza werd de prettige uitzondering op die regel. Zij heeft inmiddels haar tweede jaarcontract getekend bij de gemeente. ‘Ik kan op verjaardagen weer meepraten over werk en vakanties. Ik krijg mijn geld nog steeds van dezelfde instelling, maar het voelt echt als een wereld van verschil.’

Zo verliep het experiment bij andere gemeenten

Nijmegen had een ‘ontheffingsgroep’ en ‘intensiveringsgroep’, beide mochten bijverdienen. Er bleek voor beide groepen geen positief effect op de uitstroom naar (deeltijd)werk. Wel zetten zij zich meer in om werk te vinden.

Wageningen voerde het experiment op dezelfde manier uit als Utrecht. Voor de groepen die zelf initiatief mochten nemen en die intensieve begeleiding kregen, waren de uitstroomkansen 4 tot 5 procent groter. Bij de groep die mocht bijverdienen, werden geen grote verschillen gevonden.

Groningen werkte met dezelfde onderzoeksgroepen als Utrecht. Uniek aan het experiment in Groningen is dat één groep zelf mocht kiezen welke behandeling ze kreeg. Positieve resultaten op arbeidsparticipatie zijn alleen significant bewezen voor de groep die mocht bijverdienen.

Deventer had drie interventiegroepen: een die intensievere begeleiding kreeg, een met begeleiding op afstand (via een app) en een groep die begeleiding kreeg naar behoefte. Alle groepen mochten bijverdienen en waren ontheven van de arbeids- en re-integratieplicht. Er werden geen significante resultaten gevonden.