Van Follow the Money

Nederland doet het goed op de lijstjes van welvarendste en gelukkigste landen ter wereld. Maar deze scores geven slechts een deel van de werkelijkheid weer: die van mensen met geld. Wat als je geen geld hebt? In een vijfdelige serie gaat Tonie Broekhuijsen in op wat armoede is en wat het betekent om arm te zijn. Vandaag het eerste deel: ‘Armoede laat in feite zien hoe ziek onze maatschappij is.’

Armoede zat niet in mijn belevingswereld. Op de verkoper van de Daklozenkrant bij de Albert Heijn na kende ik geen arme mensen. Twee jaar geleden werd ik gevraagd om een artikel over armoede te schrijven. Het artikel is langer geworden dan ik had bedacht. Armoede is een treurig onderwerp, en hoe meer ik me erin verdiepte, hoe treuriger ik werd. Hoe bozer ook. Want armoede in Nederland is volstrekt niet noodzakelijk.

Om maar met de deur in huis te vallen: het is een politieke keuze om het minimumloon zo laag mogelijk te houden. Het is een politieke keuze om de bijstand te verlagen. Het is een politieke keuze om mensen afhankelijk te maken van allerlei toeslagen, die ze zelf tijdig moeten aanvragen of opzeggen. Het is een politieke keuze om sociale werkplaatsen op te heffen. Het is een politieke keuze om burgers zoveel mogelijk digitaal te laten regelen. En het is een politieke keuze om alle bezwaren weg te vegen met als excuus efficiency, kostenbesparingen en het nemen van eigen verantwoordelijkheid. Dat is buitengewoon wrang als je je bijvoorbeeld realiseert dat er in Nederland 2,5 miljoen laaggeletterden rondlopen. Zelfredzaamheid is niet voor iedereen weggelegd.

Armoede verheugt zich de laatste jaren in toenemende belangstelling. Van de media die met goedkoop geproduceerde reality tv de emotionele ellende en het onvermogen van de geïnterviewden breeduit meten. Tot tal van stichtingen, die zich ‘hard maken’ voor kinderen die getroffen worden door armoede. Alsof het een ziekte betreft. Het gekke is: hoeveel mensen zich ook met armoedebestrijding bezighouden, van het Koninklijk Huis tot hogescholen en universiteiten: de armoede in Nederland staat al twintig jaar min of meer op hetzelfde niveau. De schuldenindustrie floreert, de overheid incasseert, de politiek zwijgt. Er is geen meerderheid te vinden om al deze misstanden op te lossen. Het politieke debat wordt al decennia gegijzeld door de fictieve tegenstelling tussen hardwerkende Nederlanders en luie uitkeringstrekkers, die profiteren van ‘ons belastinggeld’.

Armoede laat in feite zien hoe ziek onze maatschappij is. Dat we mensen met minder kansen, minder opleiding en meer pech en ongeluk bewust in armoede laten leven. Dat we hen bewust minder geld geven omdat anders de prikkel om te werken ontbreekt. Alsof armen in de sluimerstand staan en de aan- en uitknop niet kunnen vinden.

De coronacrisis maakt opnieuw duidelijk dat armoede een gevolg is van een maatschappelijk tekort, niet van een individuele tekortkoming. Geen zinnig mens zal ondernemers die door het Covid19-virus in de financiële problemen komen, verwijten dat ze niet hard genoeg hebben gewerkt, niet creatief genoeg zijn of gemakzuchtig en lui zijn. Maar over niet al te lange tijd staan veel van deze ondernemers na een faillissement naast alle ondernemende zzp’ers op de stoep voor het loket van de bijstand.

Ik schrijf deze serie uit verbazing, verontwaardiging en woede. In die volgorde. Waarom doen we dit? Waarom kleineren we in een rijk land als Nederland mensen bewust omdat er in hun leven iets mis is gegaan? Voelen we onszelf zo miskend dat we anderen niets meer gunnen? Voelen we onszelf zoveel beter? Hebben wij harder gewerkt? Of laten we ons leiden door de politieke propaganda van gelovigen in de leer van het bijna religieuze neoliberalisme: mensen hebben prikkels nodig om te werken, anders doen ze niets? Geloven we dat werkelijk?

Armoede in Nederland

Een recorddaling van het aantal banen, honderdduizenden flexwerkers thuis op de bank en een ongekende krimp van de economie zorgen voor veel onzekerheid en angst bij de minst draagkrachtigen in Nederland: armoede staat voor de deur. Als gevolg van de coronacrisis zal het aantal bijstandsuitkeringen de komende twee jaar met 210.000 mensen toenemen tot 625.000, zo is de verwachting. De werkloosheid kan volgens het Centraal Planbureau (CPB) oplopen tot ruim 10 procent.

Er zijn veel organisaties die zich met armoede bezighouden: het Koninklijk Huis, hogescholen en universiteiten, ambtenaren bij de rijksoverheid, provincies en gemeenten, de Voedselbanken en andere particuliere initiatieven – overal zijn professionals te vinden die, gesubsidieerd of niet, een dagtaak hebben aan het bestrijden van armoede. Het resultaat van al die inspanningen is op z’n minst twijfelachtig. Armoede is namelijk in twintig jaar tijd minimaal verminderd. Sinds 1998 fluctueert het aantal bijstandsuitkeringen nauwelijks: het aantal neemt toe na de financiële crisis van 2008, om daarna weer op het oude vertrouwde niveau van rond de 400.000 terecht te komen. Het aantal personen dat leeft in een huishouden met een laag inkomen schommelt grofweg rond het miljoen. Door de economische crisis die het coronavirus veroorzaakt, kan dat aantal fors toenemen.

Gratis geld

Armoede in Nederland is een moeizaam verhaal. En dat heeft alles te maken met onze moraal. Als je met een willekeurig gezelschap van ogenschijnlijk weldenkende burgers over armoede praat, zit er altijd wel iemand tussen die zegt: ‘Wat ik niet begrijp, is dat mensen in de bijstand roken. Dat zie je altijd op televisie, dat ze roken. Dat is toch hartstikke duur en ongezond?’ Weer een ander wijst op de grote televisies die sommige mensen in huis hebben, of een computer, of zelfs een scooter.

Conclusie: als je arm bent en in de bijstand zit, mag je niet zoveel. Zo min mogelijk bezitten. Geen eigen keuzes maken. En zeker niet van het leven genieten. Als maatschappij vinden we het al erg genoeg dat je in de bijstand zit. Dat je niet werkt en het geld… nou ja, zomaar gratis krijgt, terwijl ‘wij’ er hard voor werken. Dag in, dag uit.

Natuurlijk wil niemand terug naar de negentiende eeuw, toen armen nog zichtbaar arm waren, in plaggenhutten of sloppen leefden en zonder schoenen met gerafelde kleren over straat gingen. En honger hadden, écht honger zoals in de Tweede Wereldoorlog. Maar dat bestaat tegenwoordig toch allang niet meer? Kinderen die met honger naar school gaan? Leven van een paar euro per dag? Het is in Nederland toch allemaal goed geregeld?

Je gaat naar de Voedselbank, en hup, je boodschappenmandje is weer gevuld. Je woont in een normaal huis of een gewone flat, want je krijgt óók nog huursubsidie. Bij de kringloopwinkel koop je voor een habbekrats een goede televisie. Je kinderen kunnen naar school, dus wat valt er eigenlijk te klagen? Eigenlijk hebben ‘ze’ het hartstikke goed, ‘die mensen’ in de bijstand, ‘die’ armen.

Als je arm bent en in de bijstand zit, mag je niet zoveel

Als je niet oppast, glibbert het begrip ‘armoede’ als een nat stuk zeep uit je handen. Armoede in Nederland is anders dan armoede in landen als India, Congo of Venezuela. Armoede heeft alles te maken met de omgeving waarin je leeft. En toch is armoede op al deze plekken hetzelfde, want armoedig ben je als je bij de verdeling van goederen en diensten achter in de rij staat. Buitengesloten wordt. Het minst ontvangt van iedereen. Armoede gaat altijd over ongelijkheid en sociale uitsluiting.

Een bloemetje

Op 1 januari 1965 werd de Algemene Bijstandswet ingevoerd door Marga Klompé (1912-1986), die namens de Katholieke Volkspartij de eerste vrouwelijke minister van Nederland was. Voor het eerst ontfermde de Nederlandse overheid zich over burgers met een te laag inkomen. De bijstand, benadrukte de minister, mocht geen liefdadigheid meer zijn; het werd een recht. Sterker nog: de uitkering mocht ook niet te laag zijn, want ‘een bloemetje op tafel hoort erbij.’

In de jaren vijftig en zestig waren Tweede Kamerleden en ambtenaren bezig met de opbouw van de sociale voorzieningen van Nederland, van de AOW tot en met wetten voor werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ziekte. Het volgende citaat van de Tweede Kamercommissie die zich bezighield met het aanpassen van het familierecht in het Nieuw Burgerlijk Wetboek, onderstreept het bloemetje van Marga Klompé. Onder het kopje Levensonderhoud staat: ‘De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zegt in Artikel 22 dat eenieder als lid van de gemeenschap recht heeft op maatschappelijke zekerheid. Armoede wordt niet langer gezien als een feit, waarvan alleen de gevolgen door liefdadigheid kunnen worden verzacht, maar als een gevolg van de economische structuur, waar die maatschappij het een en ander aan kan doen. Dientengevolge heeft ook de maatschappij de plicht om, indien de preventieve maatregelen falen en er toch armoede is, deze zoveel mogelijk te verzachten.’

Het is een andere toon dan die van de huidige politici. Al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw horen we niets anders dan dat er gekort moet worden op de sociale uitkeringen. Niet barmhartigheid, maar wantrouwen is de boodschap, van links tot rechts. Solidariteit tussen burgers heeft plaatsgemaakt voor eigen verantwoordelijkheid.

Koopkracht ter discussie 

Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) berekent twee keer per jaar – in september met Prinsjesdag en in januari voor het nieuwe jaar – de koopkrachtveranderingen van de Nederlandse burgers. Deze koopkrachtberekeningen zijn bedoeld om mensen bewust te maken van de veranderingen in hun financiële situatie door nieuwe overheidsmaatregelen. Elk half jaar weer publiceren de overheid en de media een duizelingwekkende hoeveelheid statistieken – voor alleenstaanden, tweeverdieners en gepensioneerden –, die antwoord moeten geven op de vraag: wie gaat erop vooruit en wie gaat erop achteruit?

Het CPB zegt dit over koopkracht: ‘Koopkracht geeft aan wat huishoudens met hun inkomen kunnen kopen. Beleidsmakers zijn vooral geïnteresseerd in de verandering van de koopkracht. Het CPB raamt daarom de koopkrachtverandering: hoeveel kunnen huishoudens volgend jaar meer of minder kopen dan dit jaar? We beschrijven de verandering van de koopkracht meestal niet in euro’s, maar in procenten om inkomensgroepen met elkaar te kunnen vergelijken.’

Wie gaat erop vooruit en wie gaat erop achteruit?

Maar de berekening van de koopkracht staat elk jaar weer ter discussie. Worden alle producten wel meegenomen? Als we zeggen dat de koopkracht met een half procent stijgt, voor wie geldt dat dan? Koopkrachtmetingen zijn zogenaamde mediane metingen. De uitkomst van de meting, bijvoorbeeld een half procent koopkrachtverbetering, geeft aan dat er evenveel mensen zijn die er méér dan een half procent op vooruitgaan als mensen die er mínder dan een half procent op vooruitgaan. Het is het middelste punt in een vergelijking. Daar heb je als individuele burger niets aan. Het Centraal Planbureau (CPB) erkent dat ook: koopkrachtstijging of -daling zegt niets over jouw financiële toekomst.

Bij het opstellen van de begroting voor Prinsjesdag gaat het om één ding: de verdeling van de inkomsten van de Nederlandse staat. Het geld dat de Nederlandse overheid te verdelen heeft, is afkomstig van alle belastingen en heffingen geheven over mensen, diensten en bedrijven. De regering kan bijvoorbeeld de belasting op arbeid verhogen, of de belasting op winst van bedrijven verlagen. Het is een kwestie van (politieke) keuzes maken. De begroting komt voort uit de afspraken die de regeringspartijen met elkaar hebben gemaakt. Het laten bestaan van armoede in Nederland is net zo’n politieke keuze als de afschaffing van de dividendbelasting of het handhaven ervan. Of het subsidiëren van werkgevers met laagbetaalde arbeidskrachten.

Lage-inkomensgrens

Armoede kent geen eenduidige definitie. Onderzoeksinstellingen als het CBS en Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) verwoorden armoede elk op hun eigen manier, met eigen maatstaven. Dat schept verwarring. Zo stelt het CBS in het rapport Armoede en uitsluiting uit 2019: ‘In Nederland is armoede geen kwestie van fysiek overleven. Iedere burger heeft in beginsel een dak boven zijn hoofd, hoeft geen honger te lijden, kan zich deugdelijk kleden en heeft toegang tot medische zorg. Armoede, of beter gezegd inkomensarmoede is gedefinieerd als ‘het hebben van onvoldoende geld (inkomen) om een bepaald consumptieniveau te realiseren dat in Nederland als minimaal noodzakelijk wordt geacht’.’

Maar hoeveel ‘arme mensen’ kunnen het eigen risico van hun zorgverzekering betalen? Valt dat ook onder ‘een bepaald consumptieniveau’? Hoe luxe is een smartphone of computer als je weet dat je zonder deze apparatuur niet bij de overheid, banken en verzekeraars hoeft aan te kloppen?

Het CBS hanteert de term ‘lage-inkomensgrens’. Mensen op deze grens hebben net voldoende inkomen om de minimaal noodzakelijke goederen en diensten te kopen. De lage-inkomensgrens van het CBS is afgeleid van het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979. Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom bij het CBS, antwoordt per e-mail op vragen van FTM of dat jaartal klopt: ‘De koopkracht van een bijstandsuitkering is voor en na 1979 nooit meer zo hoog geweest als in dat jaar. Na 1979 is er veel gebeurd. In sommige jaren is de uitkering zelfs verlaagd, later kwamen er aanvullende toeslagen bij, afhankelijk van de huishoudenssituatie. Dat maakt de vergelijking met 1979 soms wat lastig. Wat we wel kunnen zeggen: in 1979 viel de lage-inkomensgrens (per definitie) samen met de hoogte van de bijstand. Inmiddels is de bijstand voor een alleenstaande 999,70 euro per maand, de lage-inkomensgrens 1.060 per maand (juli 2019). Dat betekent dat een alleenstaande in de bijstand nu een inkomen heeft dat 6 procent lager ligt dan de lage-inkomensgrens. Toeslagen kunnen dit verschil overigens wel verkleinen.’

Hoeveel ‘arme mensen’ kunnen het eigen risico van hun zorgverzekering betalen?

Het verschil tussen de lage-inkomensgrens en de bijstand is in de afgelopen jaren vergroot onder het motto ‘Anders loont werken niet’. Door het gat tussen de bijstand en het minimumloon te vergroten, bestond de hoop dat de bijstandsgerechtigden gingen werken. De onderliggende boodschap was duidelijk: bijstandsgerechtigden kregen te makkelijk geld en waren dus eigenlijk te lui om te gaan werken.

De keuze om de bijstand onder het lage inkomensniveau te houden, heeft niet gewerkt. Het aantal bijstandsgerechtigden schommelt al twintig jaar tussen de 250.000 en 400.000. De aantallen deinen mee op schommelingen in de economie en deels ook op overheidsbeslissingen. Van vluchtelingen die in Nederland worden opgevangen tot en met het afschaffen van sociale werkplaatsen. Net voor het uitbreken van de coronacrisis, begin maart 2020, waren er in Nederland 413.000 mensen geregistreerd in de bijstand.

In het eerder geciteerde CBS-rapport Armoede en uitsluiting staat dat huishoudens met een inkomen ónder de lage-inkomensgrens vaker financiële problemen hebben dan huishoudens met een hoger inkomen. Ze hebben vaker betalingsachterstanden en kunnen zich bepaalde uitgaven niet veroorloven. Ruim de helft van de lage inkomens gaf aan moeilijk te kunnen rondkomen. Het aandeel huishoudens met een laag inkomen dat aangaf schulden te moeten maken, kwam uit op 11,5 procent. Dat is meer dan tien keer zoveel als bij de hogere inkomens, namelijk 1,2 procent. Lage inkomens komen bovendien vaker in de schuldsanering terecht dan hogere inkomens.

Niet veel maar toereikend

Het SCP komt in haar rapport Armoede in kaart uit 2019 tot de conclusie dat ruim 5 procent van de bevolking in ‘een armoedesituatie’ verkeert. Wat is die armoedesituatie? ‘Er is sprake van armoede wanneer iemand gedurende een langere tijd niet de middelen heeft om te kunnen beschikken over de goederen en voorzieningen die in zijn samenleving als minimaal noodzakelijk gelden.’ Te weinig geld dus om in je levensonderhoud te voorzien.

Er bestaat een verschil tussen wat absoluut noodzakelijk is om te overleven en wat je ten minste nodig hebt om in de maatschappij te kunnen functioneren. Zoals gezegd kan je nauwelijks nog met banken, verzekeraars of de overheid communiceren als je geen computer of smartphone bezit. Het SCP heeft daarom bedacht dat je ook een niet-veel-maar-toereikendbudget kunt bepalen: zoveel geld heb je nodig om in deze maatschappij normaal mee te kunnen draaien. Volgens deze berekening is de bijstand veel te laag. In het SCP-rapport Armoede in kaart uit 2018 werd het gemiddelde tekort per jaar van arme huishoudens berekend op 3.000 euro.

Van alle arme volwassenen is bijna de helft van buitenlandse afkomst

Wie in de bijstand komt, heeft al enkele jaren van een uitkering geleefd. Van een werkloosheidsuitkering of een ziektewetuitkering bijvoorbeeld, die beide na 24 maanden ophouden. Vanuit de ziektewet is het mogelijk om nog in een andere uitkering terecht te komen, maar vanuit de WW niet. Dan rest de bijstand. En als je als zzp-er of ondernemer geen bron van inkomsten meer hebt en nauwelijks nog vermogen, dan rest ook de bijstand. Eenmaal in de bijstand zullen je reserves of spaargeld behoorlijk geslonken zijn. Want een bijstandsgerechtigde mag maar beperkt vermogen bezitten. In de bijstand ben je grofweg na drie jaar je volledige vermogen kwijt.

Het SCP constateert in datzelfde rapport dat ruim 500.000 mensen in Nederland langdurig arm zijn. Ruim een kwart van die groep langdurig armen is minderjarig. Het aantal arme jongeren is relatief veel groter dan het aantal arme ouderen. Bijna 10 procent van de kinderen tot twaalf jaar leeft in een huishouden met een inkomen onder ‘het niet-veel-maar-toereikend-criterium’. Met name eenoudergezinnen zijn vaak arm, en dan vooral alleenstaande moeders met minderjarige kinderen. Zij hebben ook de grootste kans om in armoede terecht te komen. Van alle arme volwassenen is bijna de helft van buitenlandse afkomst. Overigens wordt de tweede generatie ook tot de categorie migranten gerekend, ook al zijn ze hier geboren.

2,2 miljard euro

De gevolgen van armoede in het dagelijks leven zijn groot. Armoede betekent stress, veel stress. Zaken die we in het rijke Nederland heel vanzelfsprekend vinden, kunnen arme mensen zich niet veroorloven. Hoeveel komen de armen in Nederland dan tekort? In het rapport Armoede in kaart uit 2019 heeft het SCP dat bedrag bij elkaar opgeteld. Het bureau noemt dit het nationale inkomenstekort. Om de tekorten van armen aan te vullen is gemiddeld per jaar 2,2 miljard euro nodig. Dat lijkt een groot bedrag, maar het is minder dan één procent van de totale uitgaven van de overheid in 2019. Het Rijk gaf toen in totaal 286,8 miljard euro uit. Uiteraard zal het bedrag van 2,2 miljard jaarlijks veranderen, omdat het aantal arme mensen verandert.

Het aanvullen van dat inkomenstekort gaat natuurlijk niet zomaar, want zo merkt het SCP in datzelfde rapport op: ‘…(dit) brengt een aantal bezwaren met zich mee. Ten eerste neemt het de oorzaken van armoede (werkloosheid, ziekte, schulden) niet weg. Ook kan het ertoe leiden dat de armen minder moeite gaan doen om uit de armoede te ontsnappen. Bij de niet-armen kan het leiden tot een gevoel van onrechtvaardigheid.’

Armoede betekent stress, veel stress

Je voelt de argwaan en achterdocht. Dat dit misschien andere problemen zou oplossen en kosten zou besparen – minder geld nodig voor de schuldhulpverlening, minder criminaliteit, minder ziektekosten, minder beleidsmakers, minder rapporten zoals het dossier over de schuldenindustrie van FTM laat zien –, staat er niet bij. Armoede bestrijden kost minder dan 1 procent van de totale uitgaven die Nederland per jaar doet. Maar we geven het de armen in Nederland niet – en zeker niet de mensen in de bijstand. Er moet tenslotte toch een prikkel blijven om uit de bijstand te willen komen. Die prikkel heet armoede.

Sneak preview deel 2

De overheid ziet de burger enerzijds als zelfstandig en mondig: een flexwerker die als zzp’er ondernemend in het leven staat. Anderzijds wordt de burger weggezet als een calculerende profiteur die gecontroleerd moet worden. Onder de noemer ‘klanten’ worden de bijstandsgerechtigden voortdurend herinnerd aan hun plichten en hun beperkingen, terwijl de mensen er toch op zouden moeten kunnen rekenen dat de overheid er voor hen is als dat nodig is. ‘Er zit een verkeerde prikkel in het toeslagensysteem.’